Al wat leeft : de grote en dodelijke wedloop om al het leven te kennen
Details
495 p. : ill.
Besprekingen
De Morgen
Op 19 april 1729 raakte professor Olof Celsius, de neef van Anders die ons de temperatuurschaal schonk, in de zwaar verwaarloosde botanische tuin van het Zweedse Uppsala in gesprek met een 22-jarige student. De professor werkte aan een boekje waarin hij de 126 planten uit het Oude en Nieuwe Testament wilde oplijsten, vertelde hij, maar dat bleek dik tegen te vallen aangezien dezelfde planten soms verschillende eigenschappen toegeschreven kregen.
"Misschien kan ik u wat helpen, voor kost en inwoning", stelde de armlastige student voor. Goed een half jaar later schonk Carl Linnaeus, zoals de jongeman heette, zijn gastheer ter gelegenheid van Nieuwjaar een met de hand geschreven boekje waarin hij uitlegde hoe volgens hem planten geclassificeerd konden worden, op basis van de hoeveelheid en de situering van de stampers en meeldraden in hun bloemen.
De professor was danig onder de indruk, wat Linnaeus aanzette om op hetzelfde elan verder te gaan. Vijf jaar later publiceerde hij het slechts vijftien dichtbedrukte vellen dikke Systema Naturae, waarin hij ook de hem bekende mineralen en dieren classificeerde. 'Alle kennis begint met ordening', schreef hij in de inleiding.
Predikantszoon Carl Linnaeus is een van de twee hoofdrolspelers in Jason Roberts' Al wat leeft. De tweede is de eveneens in 1707 geboren Bourgondiër Georges-Louis Leclerc de Buffon, kind van een heel wat wereldsere belastingontvanger en op jeugdige leeftijd erfgenaam van een kolossaal familiefortuin.
Iets anders dan het beheren daarvan zou hij de rest van zijn leven niet hoeven te doen en daarom kon hij zich toeleggen op zijn hobby: planten. In het park dat hij liet aanleggen in Montbard plantte hij bomen in verschillende ondergronden en varieerde hij zowel met water als zonlicht. Hij was wellicht de eerste die opmerkte dat een bos geen verzameling bomen is, maar wel een ecosysteem.
Na verloop van tijd werd hij vanwege zijn onderzoek opgenomen in de Parijse Académie des Sciences en in 1739 werd hij intendant van de Jardin du Roi, een instituut dat Lodewijk XIII had opgericht om er medicinale planten te kweken en artsen op te leiden, omdat de geëerde professoren van de Sorbonne nooit veel verder kwamen dan de geschriften van Galenus.
Tijdens zijn carrière van bijna een halve eeuw zou Buffon de Jardin vierenhalve keer zo groot maken en het aantal gekweekte plantensoorten uitbreiden van 2000 tot 60.000.
Toen deze Buffon Linnaeus' Systema Naturae in handen kreeg, wist hij niet goed wat eerst te doen: lachen of huilen. Niet alleen onderschatte de Zweed de natuur met zijn stelling dat er maximaal 23.000 soorten op aarde waren, zijn classificatie kon alleen maar arbitrair zijn. Zeekreeften waren geen insecten, slangen geen amfibieën en oesters geen wormen, zoals Linnaeus schreef.
Nee, reageerde Buffon, classificeren lukte alleen door de diversiteit van de wereld absurd ver te abstraheren tot er een paar principes overbleven, principes die meer zeiden over de man die ze bedacht dan over de werkelijkheid.
Geen reden voor racisme
Buffon vatte het plan op om zijn eigen boek te schrijven over de natuur, de Histoire naturelle, générale et particulière, begroot op vijftien dikke delen.
Bij zijn dood in 1788 was dat uitgegroeid tot 35, en nog verre van af. In het eerste deel pakte hij meteen een van de grootste wangedachten van Linnaeus aan: dat er vier biologische soorten mensen zouden zijn, witte, zwarte, rode en gele.
Soorten worden bepaald door de mogelijkheid tot voortplanting op lange termijn, antwoordde Buffon daarop. Een ezel kun je wel kruisen met een paard, maar het zo bekomen muildier is onvruchtbaar. Dat witte, zwarte, rode en gele mensen tot in het oneindige kinderen kunnen krijgen met elkaar, bewijst dus dat ze tot dezelfde soort behoren en er geen biologische reden is voor racisme.
Al wat leeft werd vorige week bekroond met de Pulitzer Prize voor biografie. Wellicht niet zozeer vanwege de beschrijving van de levens van Linnaeus en Buffon, maar wel omdat Jason Roberts de biografie van een ideeënstrijd heeft geschreven en dat ook nog eens op een bijzonder boeiende en toegankelijke manier.
De tegenstelling tussen die twee natuuronderzoekers gaat immers terug op een fundamentele tegenstelling die ook al tussen Plato en Aristoteles speelde. Je kunt de werkelijkheid nooit echt vatten, beweerde de eerste, er ontsnapt altijd iets, terwijl Aristoteles net zo'n classificeerder was als Linnaeus.
Volgens Linnaeus konden soorten niet veranderen. God had ze zo geschapen en dat er fossielen gevonden werden die verdacht veel op planten of dieren leken was een grappig toeval.
Buffon zag de natuur echter als een immer bewegend systeem, waarin soorten wel degelijk uit andere soorten voortkwamen en fossielen uitgestorven soorten waren.
Toen Charles Darwin, die nog nooit van Buffon had gehoord, er door zijn vriend Thomas Huxley midden negentiende eeuw op gewezen werd dat er toch wel heel veel overeenkomsten waren tussen zijn evolutietheorie en wat die Fransman had geschreven, duikelde hij meteen een exemplaar van de Histoire naturelle op.
'Ik heb Buffon gelezen,' schreef Darwin in een brief aan Huxley, 'hele pagina's vertonen lachwekkend veel gelijkenis met die van mij. Het is verbazingwekkend hoe verhelderend het is als je je opvattingen in de woorden van een ander terugziet.'
De Volkskrant
Ieder voorjaar vertel ik aan een groep enthousiaste cursisten hoe je groente verbouwt. Daarbij cirkel ik steevast rond het gegeven dat alles in de tuin met elkaar verbonden is.
Dat begint bij de innige voedselrelatie tussen bijvoorbeeld koolmees, koolwitje, kool en mens. Maar zelfs de verschillende kennislagen hangen met elkaar samen. Vertel je namelijk over de tuinboon, dan beland je via de bladrandkever al snel in een verhaal over het gehele ecosysteem.
Ga je ondergronds, dan stuit je op wortelknolletjes, veroorzaakt door de stikstofbindende Rhizobium-bacterie, die in symbiose met de tuinboon leeft. Dan kun je niet onvermeld laten dat deze wonderlijke bacterie diezelfde relatie met álle bonen aangaat, met alle vlinderbloemigen eigenlijk, dat 'de vlinderbloemigen' een familienaam is, en om dat te kunnen uitleggen, moet je wel eindigen bij die ene Zweedse arts en natuurwetenschapper uit de 18de eeuw, Carl Linnaeus.
Daar moest ik aan denken toen ik Al wat leeft van Jason Roberts las. In dit wervelende boek, waarvoor hij dit voorjaar de prestigieuze Pulitzerprijs ontving, beschrijft hij het levenswerk van twee mannen, de Zweedse Carl Linnaeus en zijn minder bekende Franse tijdgenoot, Georges-Louis Leclerc de Buffon.
Beiden werden geboren in het jaar 1705, een grappig toeval. Nog opvallender is dat ze zich beiden tot doel hadden gesteld om alle soorten op aarde te beschrijven en te ordenen. Want hoeveel konden dat er nou helemaal zijn?
Een vrolijke gedachte, zeker met de kennis van nu. Het aantal soorten is nog steeds onbekend. Maar aan het begin van de 18de eeuw leek deze taak uitvoerbaar. Om dit te begrijpen, moet je je moderne kennis over verwante soorten, evolutie en fossielen loslaten. Je moet het beeld dat we dankzij blockbusters als Jurassic Park en wekelijkse nieuwsitems hebben bij biodiversiteit en uitsterven, uitwissen.
Dit ging me eigenlijk best goed af. Want hoeveel soorten kende ik nu helemaal bij naam, honderd, honderdvijftig misschien? Hoe vaak zie je de veranderlijkheid van soorten nou echt?
Neem een bloemkool. Vraag je je af waar die vandaan komt, dan schiet je hoogstens de broccoli te binnen maar niet de wilde kool, een weinig opvallende plant die in onze kustgebieden groeit. Maar staat de plant in bloei, dan is het niet moeilijk aan herik of zijn verwant koolzaad te denken die in mei de Nederlandse bermen helgeel kleurt. Dat bloemkool voortkomt uit wilde kool en verwant is aan herik is zonder voorkennis nauwelijks voorstelbaar.
Om ieder restje 21ste-eeuwse boekenwijsheid uit te wissen, introduceert Roberts een zeer effectief begrip dat hij 'de lens van onveranderlijkheid' noemt. Bekrachtigd door de Bijbel zag men de natuur aan het begin van de 18de eeuw als onveranderlijk:
'Als je het leven aldus door de lens van de onveranderlijkheid bekeek, dan was het tegen het geloof om je voor te stellen dat er nieuwe soorten ontstonden, of bestaande gaandeweg uitstierven. De natuur was niet aan verandering onderhevig - kón in dat opzicht niet veranderen, omdat de Schepper zijn gereedschap allang had opgeborgen en zijn werkplaats had gesloten.'
Hieraan twijfelen was blasfemie. Dit bood domineeszoon Linnaeus een eindige reikwijdte voor zijn ambitie. Het totaal aantal soorten bleef gelijk. De echte uitdaging zou de ordening zijn. In 1730 publiceerde Linnaeus zijn eerste versie van een systeem om planten te classificeren op grond van uiterlijke kenmerken van voortplantingsorganen, de meeldraden en de stampers. Zeer omstreden en revolutionair, al was het maar omdat seksualiteit taboe was - en juist omdat ik dankzij Roberts al mijn kennis terzijde had geschoven, kwam dit besef ook als zodanig binnen. Het was alsof ik het voor het eerst hoorde.
Niets is minder waar. Tijdens mijn studie biologie kon je niet om Linnaeus heen, zijn nalatenschap is onmiskenbaar. Naast het hierboven genoemde classificatiesysteem introduceerde hij de binominale nomenclatuur. Organismen kregen van hem een dubbele naam waaruit niet alleen de soort bleek, maar ook tot welke groep die soort behoorde.
Van Buffon daarentegen kon ik mij helemaal niets herinneren. Ter verificatie bladerde ik net even door een oud studieboek met de voor de hand liggende titel Biology, maar ook daarin komt hij niet voor.
Roberts rehabiliteert Buffon met reden. Om tot een ordening te komen, betoogt hij, is het noodzakelijk de essentie van een soort te beschrijven. Linnaeus vond dit een peulenschil, die essentie bepaalde hij simpelweg aan de hand van een paar exemplaren van dezelfde plant.
Buffon verzette zich tegen deze, in zijn ogen, al te grove simplificatie: 'Hij (Buffon, red.) geloofde dat er in het leven waarschijnlijk wel organiserende patronen bestonden, maar het was wat anders om aan te nemen dat mensen in staat waren om ze vlot te onderscheiden. Ze zouden alleen na heel veel waarnemingen tevoorschijn komen, als ze al tevoorschijn kwamen, en moesten met geduld en bescheidenheid worden benaderd.'
In Buffons eigen woorden: 'Er zijn geen eenvoudige principes. Alles is samengesteld.'
Gedurende zijn leven zou Buffon uitgebreide en genuanceerde natuurhistorische beschrijvingen publiceren. Die vonden gretig aftrek, hij verkocht meer dan bijvoorbeeld tijdgenoot Voltaire. Toch bleven zijn ideeën omstreden, niet alleen omdat ze tegengesteld waren aan die van Linnaeus. De controverse zou tot na hun dood voortduren.
Ook de theologen van de Sorbonne waren ontstemd. Zo beschreef Buffon het ontstaan en de levensloop van de planeten in termen van een proces. Dit ging lijnrecht in tegen Genesis, waarin wordt gesteld dat de aarde is ontstaan uit een enkele scheppingsdaad. Buffon moest zich verontschuldigen. En dat zou hij blijven doen, ook toen hij tot het inzicht kwam dat er daadwerkelijk soorten waren uitgestorven. Onmogelijk, volgens de orthodoxie, omdat het impliceerde dat de schepping imperfect was.
Uiteindelijk drong tot Buffon de verbijsterende diversiteit van het leven door en moest hij wel concluderen dat soorten in de loop van de tijd veranderen. Dit schreef hij in 1764, bijna honderd jaar voor Darwin On the Origin of Species publiceerde en met zijn geniale evolutietheorie de wereld veranderde. Buffon moest helaas ook nu weer afstand nemen van zijn controversiële stellingname. De tijd was er nog niet rijp voor. Maar het was geschreven. De lens van de onveranderlijkheid, schrijft Roberts, was gebroken.
Zowel Linnaeus als Buffon beschikte over een uitgebreid netwerk van verzamelaars. Van over de hele wereld ontvingen ze specimens. Dankzij die kostbare zendingen kon Buffon de Jardin du Roi in Parijs laten uitgroeien tot een vermaarde botanische tuin.
Ik was zo ingenomen met Buffons tegendraadse observaties, zo adequaat had Roberts mij laten verkeren in de hogere kringen van geleerde mannen, dat ik de Franse Revolutie even niet zag aankomen. Buffon hoefde het trouwens niet meer mee te maken, hij stierf in 1788 (Linnaeus was toen al tien jaar dood). Twee jaar later marcheerden de revolutionaire troepen zijn geliefde Jardin binnen, die al snel werd omgedoopt tot Jardin des Plantes en mede daardoor overleefde.
De grote aantrekkingskracht van biografieën is dat je je in een andere tijd waant en dat je een sappig inkijkje krijgt in andermans leven. Ik genoot van de zelf-mythologiserende Linnaeus, van zijn aanvankelijke armoede, zucht naar erkenning en zijn genialiteit. Ik verbaasde me erover hoe hij actief zijn dochters mogelijkheden tot zelfontplooiing ontzegde. Hij was, volgens Roberts, nog veel misogyner dan zijn tijdgenoten.
Daartegenover staat zijn gedroomde tegenspeler, Buffon, de golden boy die juist alles mee had: geld, relaties en charme. Hij kon uit alle carrières kiezen en koos voor de weinig glamoureuze natuurhistorie. Het ontroerde me dat hij tegen het einde van zijn leven een platonische, maar daarom niet minder gepassioneerde relatie onderhield met een getrouwde vriendin.
Zijn diplomatie staat in mooi contrast met de almaar zwoegende Linnaeus, die heus ook volgelingen had (die hij, gespeend van iedere bescheidenheid, zijn 'apostelen' noemde), maar ook invloedrijke tegenstanders. Na zijn dood verkocht Linnaeus' vrouw zijn uitgebreide verzameling voor een habbekrats aan een Engelsman, de verzameling die hij met zo veel moeite had weten te verkrijgen.
Ik bleef lang nadenken over Linnaeus en zijn relaties, zowel die met zijn vrouw als met bijvoorbeeld de universiteit van Uppsala.
Dit boek leunt niet enkel op de levens van twee mensen, het is veeleer een biografie van de evolutie van ideeën en kennis. In het laatste deel doet Roberts verslag van de nalatenschap van de beide mannen, waaruit blijkt hoezeer zij wegbereiders waren voor grote namen zoals Lamarck en Darwin.
Eindigend in onze tijd ontstaat er een antwoord op de vraag waarom we denken wat we denken en hoe we daartoe zijn gekomen.
Roberts' overduidelijke herwaardering van Buffon komt als geroepen, maar daarover straks meer. Hij besteedt ook terechte aandacht aan de kwaadaardige schaduwzijde van het classificeren van soorten. Linnaeus, en navolgers als Blumenbach, deelden mensen onder in rassen en brachten een hiërarchie aan, gebaseerd op vermeende kwaliteiten: giftige pseudowetenschap die volgens Roberts de kiem van het hedendaagse racisme vormt.
Dit boek gaat daarom ook over reputaties, en over wie of wat er wordt onthouden. Juist daarom viel me de stilte rond de afwezigheid van vrouwen extra op. Natuurlijk, ze duiken weer op in hun inwisselbare bijrol als moeder, echtgenoot of dochter.
En natuurlijk zijn er de gelukkige uitzonderingen, zoals de dappere Jeanne Baret, die zich verkleedde als man zodat ze mee kon op expeditie. Als 'Jean' vervulde ze de rol van de assistent van haar man, die door Buffon werd uitgezonden. Samen verzamelden ze een ongelofelijke hoeveelheid specimens. Diezelfde Buffon stelde Madeleine Françoise Basseporte aan als de officiële schilder en voornaamste botanisch illustrator van de Jardin, een prestigieuze positie.
Het is onzinnig om een boek te beoordelen op wat het niet is. Bovendien zal de vrouwelijke afwezigheid grotendeels historisch correct zijn. Maar juist dát ze er niet waren, is relevant. Ons gedachtegoed wordt immers bepaald door een samenspel van gehoorde én niet-gehoorde stemmen, van geniale mannen en stilgehouden vrouwen.
Terug naar Buffon. Want Roberts' inspanningen om zijn gedachtegoed uit de vergetelheid te halen, overtuigen. Om kennis te vergaren is de linneaanse aanpak van benoemen en ordenen zeer effectief, maar daarna moet die ordening op buffoniaanse wijze ook ontmaskerd worden. We moeten de methode zien voor wat die werkelijk is: een fictieve constructie, dus hopeloos imperfect.
Buffon was een complexist en daarom zal het niet lastig zijn hem in mijn moestuinlessen te verwerken. Neem de aaltjes, microscopisch kleine wormpjes die onder andere in de bodem leven. We weten niet hoeveel soorten er in Nederlandse bodems leven (er wordt gegokt op duizend tot tweeduizend soorten), noch snappen we de complexiteit van hun vele relaties.
Maar speculeren over aantallen, weet ik inmiddels, is vragen om problemen. Liever zal ik vertellen over aaltjes die op aaltjes jagen, over aaltjes die aardappelmoeheid veroorzaken of aaltjes die juist voeding voor de plant produceren. De biologie, ook de ondergrondse, is verbluffend complex en daarom is het terecht dat Roberts van ons vraagt '(...) de natuur niet te benaderen als statische objecten die geïnventariseerd moeten worden, maar als dynamische, onderling afhankelijke manifestaties van een groter geheel'.
NON-FICTIE
Jason Roberts
Al wat leeft - De grote en dodelijke wedloop om al het leven te kennen
Uit het Engels vertaald door Edzard Krol. Hollands Diep; 496 pagina's; € 39,99.