In 1968 verbaasde de drieëntwintigjarige Patrick Modiano de literaire wereld met een merkwaardig debuut.De plaats van de ster vertelde de mesjogge geschiedenis van een antisemitische Jood, Raphaël Schlemilovitch, een collaborateur in dienst van de Gestapo. De auteur zelf typeerde het boek als 'een nachtmerrieachtig pamflet, neergeschreven door iemand die nog ...
In 1968 verbaasde de drieëntwintigjarige Patrick Modiano de literaire wereld met een merkwaardig debuut.De plaats van de ster vertelde de mesjogge geschiedenis van een antisemitische Jood, Raphaël Schlemilovitch, een collaborateur in dienst van de Gestapo. De auteur zelf typeerde het boek als 'een nachtmerrieachtig pamflet, neergeschreven door iemand die nog niet goed wakker is', want een roman kon je deze eersteling bezwaarlijk noemen. In zijn tweede en derde publicatie,Nachtronde en De ringboulevards, is ook nog lang geen sprake van een ordentelijke intrige en consistente personages. De drie titels vormen samen een trilogie over de bezettingsjaren, maar om de een of andere reden werd Nachtronde nooit in het Nederlands vertaald. Dat het boek ruim vijfenveertig jaar na datum alsnog in vertaling verschijnt, hebben we aan Modiano's bekroning met de Nobelprijs voor literatuur te danken.
Hoe word je een verrader? Hoe bewaar je je onschuld in troebele tijden? Dat probeert de schrijver hier uit te vlooien, maar het duurt even voor je greep krijgt op zijn onorthodoxe verhaal. Pas halverwege beginnen de puzzelstukken min of meer op hun plaats te vallen.
Dubbelspion
De verteller opereert als informant en verklikker voor de Franse Gestapo. Het is de bedoeling dat hij infiltreert in een ondergrondse verzetsgroep, maar de partizanenleider vraagt hem een aanslag op zijn opdrachtgevers te plegen. In de verzetsgroep is zijn codenaam Lamballe, voor de moordenaarsbende van Henri Normand en Pierre Philibert heet hij Swing Troubadour, naar het gelijknamige liedje van Charles Trenet. Als dubbelspion tegen wil en dank wordt dit besluiteloze jongmens heen en weer geslingerd tussen heldendom en gangsterisme, terwijl hij in wezen maar één ambitie heeft: barman worden in een luxehotel. 'Ik was beslist niet geschikt om te leven in zo'n donkere tijd'.
'Alle personen over wie ik het heb, hebben echt bestaan', verklaart de verteller. Het is niet moeilijk om in Henri Normand, bijgenaamd de Khédive, en zijn kompaan Pierre Philibert twee kopstukken van de Franse Gestapo te herkennen, Henri Lafont en Pierre Bonny. Hun hoofdkwartier lag in de rue Lauriston 93, in het Parijse 16de arrondissement, een plek die in de boeken van Modiano wel vaker wordt aangedaan. In de kelders van het gebouw werd ijverig gefolterd en bovengronds wemelde het van zware jongens en vrouwen van lichte zeden. De lichtstad was toen bevolkt met onduidelijke figuren die zaken deden die het daglicht niet konden verdragen. Een van die sinistere types was dokter Petiot, een huisarts die in zijn pand aan de Parijse rue Lesueur zijn eigen privéshoah voltrok.
De verteller zit tussen twee vuren en tussen twee oevers. Letterlijk, want als dubbelspion pendelt hij voortdurend heen en weer tussen de rive gauche en de rive droite. 'Van Sèvres-Lecourbe naar Passy. Van Passy naar Sèvres-Lecrourbe.' Hij beweegt zich door de straten van een verduisterd, onheilspellend Parijs, via een parcours dat zijn leven en zijn morele verval symboliseert. Zijn route begint in het Bois de Boulogne en eindigt op een braakliggend terrein aan de overkant van de boulevard de Sébastopol, via de Place de l'Etoile en de Champs-Elysées - 'een van de liederlijkste plekken van Parijs'.
Rommelig
Patrick Modiano is altijd onvermoeibaar door de Franse hoofdstad blijven dolen. De auteur had zijn strijd met het grote vergeten toen al aangebonden. Dat deed hij aan de hand van eindeloze reeksen persoons- en plaatsnamen en vooroorlogse deuntjes van onder meer Charles Trenet. 'C'est fleur bleue', zong de man, wat hier wordt vertaald als 'Dat is Blauwe Bloem', maar dit terzijde. Al bijna een halve eeuw probeert Patrick Modiano dat ongemakkelijke verleden, dat hij zelf niet heeft meegemaakt, van zich af te schrijven. Zijn obsessie met de oorlog heeft alles met zijn persoonlijke voorgeschiedenis te maken. Met zijn twintigjarige verteller deelt hij een vader die in de bezettingsjaren dubieuze zaakjes deed en een barslechte relatie had met zijn zoon. Albert Modiano, een Joodse zakenman van Italiaanse origine, onderhield connecties met de bende van de rue Lauriston, overleefde die jaren dankzij valse identiteitspapieren en hield zich op met twijfelachtige types. Dat verklaart de belangstelling van Modiano junior voor louche personages met uitheemse namen. Hier heten ze bijvoorbeeld Lionel de Zieff, Jean-Farouk de Méthode, Pols de Helder, Mickey de Voisins of Irène de Tranzé.
Nachtronde is lang niet zo grimmig als zijn debuut, maar wordt ook nog niet gekenmerkt door de dromerige, suggestieve, uit de duizenden te herkennen stijl die Modiano's handelsmerk zou worden. De rommelige eerste helft van de roman, waarin een onafzienbare reeks namen voorbijkomt, vergt een groot doorzettingsvermogen. Het is alsof je rondloopt tussen de decorstukken van een voorstelling die pas veel later zal plaatsvinden. Heden en verleden, droom en werkelijkheid lopen door elkaar in een vervreemdend, unheimlich boek, dat veel heeft van een nare droom.
PATRICK MODIANO
Nachtronde.
Vertaald door Edu Borger, Querido, 144 blz., 10 euro (e-boek 7,99 euro). Oorspronkelijke titel: 'La ronde de nuit'.
Verberg tekst