Wie prentenboeken voor peuters maakt, houdt best rekening met wat jonge kinderen kunnen begrijpen en waar ze van houden. Peuterboekjes mogen, in de ogen van volwassenen, nog zo mooi geïllustreerd zijn, als ze voorbijgaan aan wat die kinderen aankunnen, zullen ze op weinig bijval kunnen rekenen bij de doelgroep. Alle kinderen doorlopen immers in een vaste volgorde een aantal stadia in hun leesontwikkeling. Ze doen dat echter niet even snel en veel hangt ook af van het milieu waarin de kinderen opgroeien. Vandaar het cruciale belang dat kinderen ook in de kinderopvang en in de kleuterschool 'leesmateriaal' aangeboden krijgen dat aansluit bij hun ontwikkeling.
In een boekenrijk milieu ontdekken peuters dat boeken er niet zijn om in je mond te stoppen of om mee te gooien. Ze leren hoe je een boek vasthoudt, dat je bladzijden kan omdraaien en dat volwassenen bij het voorlezen beginnen bij de eerste prent. Ze ontdekken ook een van de belangrijkste eigenschappen van prentenboeken, nl. dat prenten een voorstelling geven van dingen die je in de realiteit ook (kan) ontmoet(en). Tijdens het voorlezen moeten peuters dus kansen krijgen om verbanden te leggen tussen deze 'symbolische' voorstellingen in het boek en voorwerpen, gebeurtenissen en gevoelens in de werkelijkheid.
Peuters leren in een eerste fase de prenten in een boek te benoemen. Vaak verwijzen ze daarbij naar dingen of gebeurtenissen die ze zelf ook meemaken of zouden kunnen beleven. De prenten verruimen de dagelijkse woordenschat van peuters en ze stimuleren hun taalontwikkeling. In deze fase hebben de boeken vooral een kijkfunctie. Tekst is zelfs niet nodig. Daarop volgt een fase waarin peuters verbanden ontdekken tussen opeenvolgende prenten. Om dit verhaalbegrip te stimuleren moeten prentenboeken voor jonge kinderen voldoen aan een aantal criteria. De prenten en de bijhorende tekst moeten kansen bieden tot interactie met de volwassene. Via die interactie zal de peuter relaties leggen met eigen ervaringen en zal hij leren voorspellen wat er zal gebeuren op de volgende prent. De inhoud (taal én prenten) van peuterboekjes sluit dus best heel nauw aan bij de leef- en gevoelswereld van peuters.
Clavis Peuter
De meeste auteurs/illustratoren die prentenboeken maken voor de 'Clavis peuter'-reeks houden rekening met deze criteria. De boeken hebben een handig formaat, en de afgeronde randen en het stevige papier maken de boekjes goed bestand tegen onderzoekende peuterhandjes. De inhoud heeft steeds te maken met wat kinderen in hun eigen kinderleventje (kunnen) meemaken. In Kaatje helpt mama zullen alle tweejarigen én hun opvoeders de uitgebeelde situaties herkennen: een verwendagje met mama alleen thuis, zelf 'grote mensendingen' nabootsen, zoals de wasmachine leeghalen, vegen, met zeepsop spelen... Na de huishoudelijke karweitjes gaan mama en Kaatje samen schoenen kopen. Ook de winkelsituatie is uit het peuterleven gegrepen: Kaatje wil haar voetje niet laten meten en ze kiest bloemetjesschoenen. Het verhaal wordt chronologisch opgebouwd via vrolijke, zwartomlijnde kleurrijke prenten en een eenvoudige tekst op een gekleurde achtergrond. Door deze rechtlijnige opbouw worden de kinderen geholpen om de verbanden tussen de verschillende prenten te ontdekken. Elke uitgebeelde situatie biedt ook tal van kansen tot interactie met de kinderen via vragen zoals "Welke schoentjes vind jij mooi?", "Heb jij je voetje al eens laten meten?", "Wat zou Kaatje tekenen voor mama?"...
In Karel in het ziekenhuis wordt een situatie aangeboden waarin kinderen kunnen terechtkomen. De inhoud is dus minder herkenbaar en daardoor ook al wat moeilijker, want niet elke peuter maakt aan den lijve een ziekenhuisopname mee. In een klare en voor jonge kinderen goed te begrijpen taal beschrijft Liesbet Slegers hoe Karel een lelijke val doet in de tuin en door mama naar het ziekenhuis wordt gebracht. Onderweg zien ze ook nog een ziekenwagen. Het onderzoek bij de dokter wordt overgeslagen, maar blijkbaar is de situatie vrij ernstig, want op de volgende prent ligt Karel in een ziekenhuisbed. Voor tweejarigen kan de verteller die leemte tussen de aankomst in het ziekenhuis en het in het bed beland zijn aanvullen met wat uitleg in de zin van "De dokter heeft Karel onderzocht en hij zegt dat hij eventjes in het ziekenhuis moet blijven"; Karel huilt een beetje en mama gaat iets lekkers halen. En dan volgen de prettige dingen die gepaard gaan met een opname in het ziekenhuis: bezoek en cadeautjes van een vriendinnetje en van oma, die een boekje meebrengt. Karel maakt ook kennis met andere kinderen. Het been van Toon zit in het gips, maar dat belet hem niet om met Karel te spelen. Karel is dolblij als de dokter aankondigt dat hij naar huis mag. De expressieve prenten in helle kleuren sluiten naadloos aan bij de tekst. Door de stapsgewijze opbouw biedt het verhaal talrijke kansen tot interactie. Peuters kunnen zelf bedenken wat mama voor lekkers zal kopen en wat er in het pakje van Roos zit. Hierbij zullen ze gebruik maken van eigen ervaringen en voorkeuren. Op de prent met de dokter zie je geen hoofd. De jongste peuters kunnen met deze onvolledige afbeelding wat moeite hebben.
Op de achterflap van Hondje aan zee lees je: "Voor kleine en grote hondenvrienden vanaf twee jaar". De woordkeuze, de beschrijvende stijl én de inhoud sluiten echter meer aan bij driejarigen. In dit prentenboek is het hoofdpersonage een hondje. Dit keer geen dier met menselijke trekken, maar gewoon een hond met typische gedragingen van een jong dier. Hondje ontdekt voor het eerst de duinen, het strand en de zee. Hij glijdt van het duin, ontdekt de golven en vindt een krab op het strand. Een diepe kuil graven is er natuurlijk ook bij. Ten slotte ontdekt Hondje dat de aanrollende zee de kuil weer dichtgooit. Hondje is in één keer nat. Nu hij toch nat is, kiest hij voor een zwempartijtje in zee. Hondje houdt nu van de zee, hij is een echt 'zeehondje'. Het leuke aan dit verhaal is dat kleuters zich kunnen herkennen in het speelse gedrag van het beestje. Als ze in hun prille leventje al eens aan zee waren, kunnen ze voorspellen dat Hondje nat zal worden door de golven. Driejarige dierenvrienden zullen het taalgrapje "Hij is een echt zeehondje" al snappen. De paginagrote prenten van Hondje tonen perfect alle emoties die hij ondergaat tijdens zijn ontdekkingstocht.
De prentenboeken Eten met Fien en Milo en Aankleden met Fien en Milo sluiten feilloos aan bij de criteria waaraan een prentenboek voor peuters moeten voldoen. Pauline Oud hanteert een taal op maat van tweejarigen. Ze laat de kinderen allerlei ondeugende details ontdekken in de prenten, wat interactie stimuleert en kijkplezier garandeert. In Eten met Fien en Milo beslissen haasje Fien en muisje Milo om buiten te eten. De tafel staat er al, maar ze moet nog gedekt worden. Om alle spullen te vervoeren naar de tuin gebruiken ze een kar. Op elke rechterbladzijde zie je wat de twee vrienden in de kar laden: bestek, borden, fruit, brood, drank, groenten. Links ontdekken de kinderen echter nog een ander verhaal, want terwijl de vrienden spullen bijhalen, eten ze ook al het een en ander op, waarna ze in de tuin tot de vaststelling komen dat al het eten op is. Doorheen het verhaal leren peuters fruit, groenten en kleuren benoemen. Door die dubbele verhaallijn zal dit boekje bij volgende voorleesbeurten telkens opnieuw verrassen. De zin "Pff... wat wordt de kar zwaar!" zal na een tweede voorleesbeurt een andere betekenis krijgen. Ook Aankleden met Fien en Milo is een echt pareltje dat tal van mogelijkheden biedt om met peuters te praten over het verhaal en om hen te laten nadenken over eigen voorkeuren. Zich zelfstandig aan- en uitkleden is een van de belangrijke vaardigheden die tweejarigen leren. Hoe vaak worden jonge ouders niet geconfronteerd met de eigenzinnige voorkeuren bij het zoeken naar een gepast kledingstuk? Fien vindt kiezen niet zo moeilijk. Ze weet perfect welke spullen ze van de drie hemdjes, drie paar sokken, drie jurken, drie paar schoenen en drie jassen mooi vindt. Dit biedt weer kansen te over om peuters bij het verhaal te betrekken. Zoals zoveel kleine meisjes kiest Fien vooral roze spulletjes en een bloemetjesjurk en -jas, maar welke kleren zou de lezer kiezen? Pauline Oud hanteert ook hier hetzelfde principe als in Eten met Fien en Milo: op één prent wordt telkens de bijbehorende tekst uitgebeeld, op de prent ernaast zie je waar Muis ondertussen mee bezig is. Die kan duidelijk niet meteen mee naar buiten!
'Later word ik'
Later word ik brandweerman en Later word ik balletdanseres zijn twee nieuwe informatieve boekjes voor kleuters in de reeks 'Later word ik'. Elk boekje is opgebouwd rond een aantal vaste rubrieken: 'wat moet ik kunnen', 'wat moet ik doen', 'soms gaat het goed, soms gaat het niet goed..., 'wat heb ik nodig', en 'met wie werk ik daar?' Daarna volgt een spelletje waarbij de lezer de juiste volgorde van een aantal foto's moet zoeken en een uitnodiging om tussen een aantal attributen die van het juiste beroep te vinden. In Later word ik balletdanseres had de auteur het blijkbaar wat moeilijk om bij de vooraf vastgelegde rubrieken telkens een zinvolle inhoud te vinden. Dat je heel veel moet oefenen wordt meermaals herhaald. In Later word ik brandweerman staan dan weer een aantal moeilijke woorden en uitdrukkingen die soms wel, soms niet duidelijk worden via de illustraties. Zo wordt "een bestuurder wordt bevrijd uit het autowrak" duidelijk via het prentje, maar "de brandweer hevelt het giftige goedje over" blijft een moeilijke uitdrukking ondanks het prentje waarop brandweermannen een buis in het water stoppen. Ook uitdrukkingen zoals 'een wespennest vernietigen', 'de vuurhaard', 'bosbrand onder controle krijgen', 'een persluchtmasker', 'afschermfolie', 'een interventiepak' etc. zijn moeilijke begrippen voor kleuters.
Vermoedelijk zullen zij vooral door de titel worden aangesproken. Politieagent, brandweerman en piloot zijn immers beroepen die hoog scoren bij jonge kinderen. Kleuterklassen gaan bv. wel eens op bezoek bij een brandweerkazerne. Als voorbereiding op of verwerking van een dergelijk bezoek is Later word ik brandweerman een knap uitgewerkt boek.
Dat er heel uitdrukkelijk naar zowel brandweermannen als -vrouwen wordt verwezen in tekst en illustraties is een pluspunt. Bij Later word ik balletdanseres richt de auteur zich expliciet tot meisjes en dat is een gemiste kans. In de illustraties van Annemie Berebrouckx zie je ook wel enkele jongetjes dansen of raakt een danser gewond. Echt uitnodigend voor jongens is de inhoud echter niet. De sprekende illustraties en de beknopte, heldere teksten maken dat ook dit boekje succes zal hebben bij balletdanseresjes in de dop. [Anita Wuestenberg]
Verberg tekst